Een apparaat kan alleen dat doen waarvoor het gemaakt is. Om ermee te kunnen werken moet je dus zorgen dat wat je wilt aansluit bij wat het apparaat doet, en dat je het apparaat bedient zoals het is ontworpen. Niet meer, niet minder.
Dit is meestal ‘les 1’ voor leren werken met techniek. Helaas lijkt iedereen deze les over te willen slaan.
Je kunt techniek, als het eenmaal klaar is, niet je wil opleggen, Het is eerder andersom. Deze eenvoudige relatie mens-machine niet kunnen inzien leidt menigmaal tot grote frustraties. ‘Die &@#$%$ computer doet het niet’, ‘Wat een &@#$%$ programma’, enz. Het overkomt mij ook, maar dan realiseer ik mij weer ‘les 1’ en weet dat ik mij zal moeten aanpassen. De techniek kan het (nog) niet.
Toch zijn er ook programma’s en apparaten waar je veel mee werkt, en waar deze frustraties niet ontstaan. Hoe kan dat dan ?
We moeten natuurlijk leren om met hardware en software om te gaan. Ik herinner mij nog heel goed dat ik voor het eerst gebruik moest maken van de RETURN-toets (ENTER). Op mijn VIC-20. Het hele concept was nieuw en duurde even voordat ik het begreep. Maar daarna nooit meer een probleem gehad met de ENTER-toets. Ik was als snel een volleerd ENTER-toets gebruiker. Dit was ook goed te leren, maar alleen leren omgaan met de hardware en software is niet genoeg. Er is meer aan de hand waardoor het gebruik van de ENTER-toets nooit geen problemen meer heeft opgeleverd. Dit komt omdat het gebruik van de ENTER-toets voldoet aan twee eigenschappen die onmisbaar zijn voor toepasbare techniek. Eigenschappen die we allemaal voor lief nemen. Maar het zijn wel deze twee eigenschappen die zeer bepalend zijn of de techniek, de hardware en de software voldoet. Of de techniek goed gebruikt kan worden en goed is om te gebruiken.
Ten eerste voldoet het gedrag van de ENTER-toets aan de verwachtingen, en wordt de bijbehorende functionaliteit probleemloos uitgevoerd. De toets voert uit waarvoor het ontworpen. Het vertoond het juiste gedrag. Nu is een ENTER-toets niet zo spannend, maar hebben we het over een media-player, dan is het probleemloos functioneren al een veel grotere uitdaging om te ontwerpen. Wat moet het apparaat kunnen, en in welke situaties ? Wat wordt ervan verwacht ? Allemaal vragen die de ontwerpers moeten oplossen. En als ze dat geheel of gedeeltelijk niet goed doen, dan willen we het product uiteindelijk niet. Het is niet goed genoeg.
Mijn huidige (oude) Philips LCD TV uit 2009 heeft een aantal van deze irritante gedragingen. De enige reden dat ik dit verdraag is de uitmuntende beeldkwaliteit. Het opstarten duurt lang (dat kan dan nog want is eenmalig). Maar het menu is heel traag. Dit komt door twee redenen. Ten eerste is het grafisch opgeleukt, en ten tweede is er gewoon een te zwakke CPU in deze. Hier is het dus mis gegaan. Hadden de ontwerpers het menu maar eenvoudiger gemaakt, of een snellere CPU. Zucht. De TV gedraagt zich niet zoals ik wil. Toch is dit niet nog niet eens het ergste. Het opstarten duurt het erg lang, en daardoor duurt het ook lang voordat de TV reageert op de afstandsbediening. En dat merk je heel goed als je de TV aanzet waarbij het geluid nog hard staat van de vorige keer. Er is geen enkele mogelijkheid deze snel zacht te zetten. Hier heeft Philips echt een misser gemaakt. De TV gedraagt zich niet volgens verwachtingen bij normaal gebruik. Er zijn nog meer punten waar deze TV ernstige steken laat vallen, maar het idee moet nu wel helder zijn. En wat mijn Philips TV betreft: de nieuwe TV’s zijn qua beeld tegenwoordig erg goed, dus mijn volgende wordt geen Philips. Ik ben wel benieuwd waar ik dan tegenaan loop. Philips staat natuurlijk niet alleen in deze mislukte ontwerpen.
Ten tweede moet de bediening, en feedback, aansluiten bij de mens en het menselijk gedrag. Bij onze zintuigen, lichaam en onze kennis en vaardigheden. We moeten het makkelijk en vanzelfsprekend kunnen bedienen, en op een eenvoudige, heldere manier weten wat we gedaan hebben en wat het apparaat van ons verlangt. De techniek communiceert dan op de juiste manier.
Als programmeur vind ik dit een van de moeilijkste zaken om op te lossen. Wat moet het programma doen (het eerste punt) is meestal wel helder. Maar hoe moet het aansluiten bij de werkwijze van de gebruikers. Wat verwachten de gebruikers, welke informatie moet de software geven en op welke manier. En hoe is de ideale manier van bedienen. Werkt het intuïtief. Hoe hou ik het zo eenvoudig mogelijk. Ik merk dat dan zelfs een eenvoudig programma dat uiteindelijk goed werkt en bijna ongemerkt in het productieproces zijn plaats heeft heel veel ingebouwde intelligentie heeft gekregen. Soms is een herontwerp meerdere malen nodig. Voor de eindgebruiker werkt het programma vanzelfsprekend, maar alle mogelijke bedieningsscenario’s en bedieningsfouten moeten zijn ondervangen.
Maar ook bij de mogelijkheid tot bediening gaat regelmatig iets mis. Dat kan ook weer heel simpel zijn. Het snoer van de muis is tekort. Of het spanningssnoer van het apparaat is tekort. Of de meestgebruikte plug zit aan de achterkant, of er is nog maar een type plug (Apple). Maar het kan ook complexer.
Als voormalig video-editor heb ik veel gemonteerd met de BVE-910. Een geweldige computer editor van Sony. Goed doordacht en veel functionaliteit helemaal afgestemd op de editor. Het toetsenbord bestond uit grofweg twee helften. links de knoppen, en rechts de jog/shuttle. Daardoor was het mogelijk om met twee handen te monteren, waarbij elke hand andere functies kon uitvoeren. Dit leverde enorme bedieningssnelheden op. De hele ergonomie was afgestemd op de editor, en het minimaliseren van bewegingen, en het maximaliseren van input in de machine.
Daarna kwam de nog modernere BVE2000. Nog steeds een zeer goede editor. Maar hier hadden de ontwerpers gemeend om de bedieningsknop in het midden te zetten, met links en rechts de overige knoppen. Wat was ik teleurgesteld in deze vernieuwing. Het gevolg was dat ik continue mijn hand moest verplaatsen waar ik dat bij het vorige model dat niet hoefde. Dit leidde tot vertragingen vanwege de verplaatsing, en als gevolg daarvan weer foute toetsaanslagen. De human-interface was gewoon verslechterd. En de toegenomen functionaliteit kon dat niet compenseren. Als editor vond ik deze verandering onbegrijpelijk. Het apparaat communiceerde slechter met mij. Deze doorontwikkeling was een stap terug in bediening.
Daarbij had dit apparaat nog een probleem. De keyboardbuffer was er niet. Op een bepaald moment werkten een aantal toetsen soms niet meer, en soms weer wel. Nadat ik dit verschijnsel had gedemonstreerd aan de onderhoudstechnicus van Sony kwam al snel het antwoord. Het apparaat wat wel goed, maar mijn bediening was niet goed. Op mijn vraag wat er dan mis mee was kreeg ik het nogal verbijsterende antwoord dat het apparaat mij niet bij kon houden en dat ik, om de problemen op te lossen, maar wat rustiger aan moest doen. Inderdaad ‘les 1’, maar ik vind het nog steeds een ontwerpblunder .
Een goed apparaat voldoet dus aan twee voorwaarden. Het is functioneel, vertoond het gewenste gedrag. En de bediening sluit aan bij de mens, er is een goede afstemming.
Hoe vanzelfsprekend, maar hoe bijzonder is het als de makers beide aspecten in een keer goed hebben. Gedrag en communicatie, het komt dus niet alleen bij mensen voor. En wanneer het apparaat zich niet kan aanpassen, moeten wij leren om met het apparaat om te gaan zoals het apparaat het wil. Dit is ‘les 1’, maar wel een les die je liever niet toepast.
Een goed ontworpen stuk hardware of software moet aansluiten bij de manier hoe wij als mens geneigd zijn om ons te gedragen en met de informatie om te gaan. En het moet mogelijk zijn om ons gedrag en communicatie met het apparaat makkelijk op elkaar af te kunnen stemmen, binnen de mogelijkheden die wij als mens hebben. Anders wordt het niets.
Hoe beter de techniek is ontworpen, hoe ongemerkter en intuïtiever dit gaat.